Biografische gegevens van Johan Sybo (Joop) Sjollema
1900 | 10 december, geboren in Groningen. Joop Sjollema is de tweede zoon van Bouwe Sjollema (1868-1962) en Lydia Sjollema-van Ankum . Zijn vader is chemicus en directeur van het Landbouwproefstation in Groningen. In 1907 wordt hij docent aan de Rijksveeartsenijschool in Utrecht en maakt hij zich sterk voor de opname van deze school als faculteit diergeneeskunde aan de Universiteit Utrecht. |
1907 | Joop verhuist met familie naar Utrecht, waar hij de lagere school en het gymnasium volgt. Hier ontmoet hij zijn vrienden: Fik Abbing (1901- 1955) en Henk Beyen (1901-1965). De gymnasiasten bezoeken regelmatig het Rijksmuseum en zien voor het eerst het werk van de moderne Franse schilder Paul Cézanne (1839-1906). |
1919-1923 | Op advies van zijn ouders volgt Sjollema de studie rechten aan de Universiteit Utrecht. Na vier jaar behaalt hij de meestertitel. Deze titel zal hij in het openbaar gebruiken, maar verder ontleende Sjollema niet veel aan deze studie. Zijn hart ging uit naar de kunst en net als zijn vriend Fik Abbing schreef hij zich tegelijk in voor de avondschool tekenen van de Rijksakademie van Beeldende kunsten in Amsterdam. |
1923-1929 | Na zijn studie rechten vestigt hij zich in Amsterdam, en krijgt van 1926 tot 1929 op voorspraak van directeur Richard Roland Holst een loge op de Rijksakademie. Op de Rijksakademie sluit Sjollema vriendschap met de schrijver Johan Fabricius (1899-1981), de latere museumdirecteur Willem Sandberg (1897-1984) en de beeldhouwer Han Wezelaar (1901-1984) Het worden vrienden voor het leven. Ook ontmoet hij in deze jaren de Spaanse danserers Maria Petrelli. In 1928 trouwt hij met haar en al snel wordt hun zoon Jan Mario geboren. Drie jaar later volgt zoon Peter Cesar. |
1928 | Via Richard Roland Holst krijgt Joop Sjollema ook zijn eerste monumentale opdracht. Hij mag een wandschildering maken voor het Vossiusgymnasium in Amsterdam. |
1930 | In de jaren dertig reist Joop Sjollema regelmatig naar Frankrijk en Italië. Hier komt in een kleine publicatie uit voort: Napelsgeel en hemelsblauw.rijk |
1931-1940 |
In de jaren dertig vindt Joop Sjollema vooral werk als graficus. Hij ontwerpt boekomslagen, affiches, Fika kinderpostzegels. Het topwerk uit deze tijd is zijn ontwerp voor het de opera Boris Godounov uitgevoerd door de Wagnervereniging in Amsterdam (1932. Voor het lustrumspel De Groote Geus, ter gelegenheid van het 300-jarig bestaan van de Utrechtse Universiteit schrijft Sjollema het scenario, ontwerpt hij de kostuums en het affiche. In 1935 werk hij aan de bekende Wandschildering in de Stadsschouwburg, Amsterdam. Vanaf 1935 schrijft hij regelmatig voor het tijdschrift Kroniek voor Kunst en Cultuur dat is opgericht door zijn vriend Leo Braat (1908-1982) In 1937 wordt hij uitgenodigd een bijdrage te leveren aan het Nederlands Paviljoen op de Wereldtentoonstelling in Parijs. Hij realiseert er vier muurschilderingen. In deze tijd verblijft Joop Sjollema regelmatig in Parijs en verkeert er tussen de vele Nederlandse kunstenaars die in die jaren in Parijs verblijven, onder wie: de beeldhouwers Han Wezelaar en Bertus Sondaar (1904-1984), de schilderes Jeanne Bieruma Oosting (1998-1994. Deze kunstenaarsvrienden zullen later nauw betrokken worden bij de oprichting van Museum Henriette Polak in 1975.Geboorte zoon Peter Caesar |
1941-1950 |
In 1941 vindt Joop Sjollema woon en werkruimte op Amstel 244 in Amsterdam. Hier blijft hij tot aan zijn dood wonen. In de oorlogsjaren exposeert hij met zijn vriend de beeldhouwer Bertus Sondaar (1904-1984) bij Kunsthandel Liernur in Den Haag. Na de oorlog in 1948 realiseert Sjollema een indrukwekkende muurschildering voor het archeologisch Museum Kan in Nijmegen en een bijzonder glaspaneel voor de bar van Hotel Schiller, waar Sjollema een regelmatige bezoeker is. In 1949 is hij nauw betrokken bij de oprichting van de Hollandse Aquarelistenkring. Al snel volgt hij Kees Verwey op als voorzitter. Hij bekleedt dit ambt tot 1957. De kring organiseert in 1950 een internationale tentoonstelling Aquarel in Museum Prinsenhof in Delft. Hij schildert verschillende bijzondere portretten: in 1940 van Jan Wiegers (collectie Museum Henriette Polak Zutphen) en in 1944 van Martinus Nijhoff (collectie Letterkundig Museum Den Haag). |
1951-1960 |
Deze jaren staan in het teken van het maken van veel monumentale kunstwerken. De kunstenaars Willem den Ouden en Paul Overhaus assisteren hem daar regelmatig bij. daarnaast blijft hij portretten schilderen. De portretopdracht van het A.H. Gerhardhuis in Amsterdam een schilderij te maken van hun mecenas Henriette Polak is van grote betekenis voor Joop Sjollema. In haar vindt hij een gelijkgestemde en zij zal hem financieel ondersteunen bij zijn plan een museum op te richten voor de klassiek moderne kunst in Nederland. Hij komt veel bij haar thuis en tekent daar naar hartenlust de internationale musici van onder andere het Amadeuskwartet die daar kamerconcerten geven. |
1968 | Koopt Joop Sjollema een oud schoolgebouwtje in Varik aan de Waal in de Betuwe en neemt dat in gebruik als atelier. In dit jaar richt Joop Sjollema ook de Stichting Henriette Antoinette op, die modern klassieke schilder- en beeldhouwkunst gaat verzamelen ten behoeve van een museumcollectie. Henriette Polak stelt hiervoor 250.000 gulden ter beschikking. Later zal ze een zelfde bedrag doneren ten behoeve van de aankoop van een pand voor het museum. |
1971 | Bij zijn overzichtstentoonstelling in het Centraal Museum in Utrecht verschijnt een publicatie over zijn werk. De idee was dat zijn vriend de schrijver Theun de Vries verantwoordelijk zou zijn voor de tekst in dit boek. Maar Sjollema durfde dit niet aan en schreef die tekst uiteindelijk zelf. De uitgave kwam tot stand met financiële steun van Henriëtte Polak. |
1972 | Benoeming tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau |
1975 | De Stichting Henriette Antoinette heeft in Zutphen aan de Zaadmarkt een geschikt pand gevonden voor het onderbrengen van hun collectie. Op 21 juni opent Museum Henriette Polak de deuren voor het publiek. |
1990 | Op 10 juli overlijdt Joop Sjollema in Amsterdam. Hij leed al jaren aan de ziekte van Parkinson. Ook leed hij steeds meer aan zware hoofdpijn en vermoeidheid. Maar hij bleef ondanks zijn ziekte een zeer productieve schilder. In de latere jaren vinden nog 15 tenoontstellignen van zijn werk plaats. |
Bron: Louk, J.S. Sjollema, tekeningen, Rotterdam 1996, blz. 100-101